Europa verschuift naar het noorden

 

In de 7e eeuw werd het onrustig in het Middellandse Zeegebied: een nieuwe godsdienst, de islam, was in 632 door de profeet Mohammed gesticht in de Arabische wereld en de daar wonende Romeinse christenen bleken zich massaal tot dat geloof te bekeren. Of dat altijd helemaal vrijwillig gebeurde, is de vraag want het ging wel erg snel: vanuit de steden Mekka en Medina op het Arabische schiereiland veroverde de islam de hele noordkust van Afrika. Hun leider Tarik stak rond 700 met zijn groep over naar Gibraltar (Gebr-al-Tarik betekent rots van Tarik in het Arabisch) en vestigde zich in het Spaanse Andalusië. Anderen kozen voor Zuid Italië, Sicilië, Sardinië en andere eilandjes daar in de buurt; ook in het Franse Fréjus bouwden zij een vesting. De pas bekeerde moslims beschouwden de christenen als ongelovigen die je ongestraft mocht beroven en doden en met hun piratenschepen brachten ze dat ook in de praktijk, waardoor de Middellandse Zee voor de christelijke wereld gevaarlijk werd.

Je kunt je voorstellen dat de regering in Constantinopel die ontwikkeling uiterst bezorgd in de gaten hield, zeker toen de moslims vanuit de Palestijnse kuststrook overvallen begonnen uit te voeren op het Byzantijnse rijk, met zijn vele eilanden rond Griekenland. Toen tenslotte ook Constantinopel zelf werd aangevallen gebruikte de kustwacht een nieuwe uitvinding, die het Griekse vuur werd genoemd: een oliemengsel dat op zee bleef drijven en waar vervolgens met brandende speren een vuurzee van werd gemaakt – de houten schepen van de moslims waren daar uiteraard niet tegen bestand.

Tussen haakjes: het is grappig dat ook dit nieuwe wapen in een Nicolaaslegende voorkomt, waarbij een heks in de gedaante van een heidense Romeinse godin aan vissers een flesje olie geeft om de Nicolaaskerk van Constantinopel in brand te steken, dat ze echter verontwaardigd in het water gooien waarna het schip van de godin in brand vliegt – dat verhaal moet dus uit de 8e eeuw stammen, bijna vijf eeuwen na Nicolaas’ dood. 

 

Een verraste vijand wordt bestookt met Grieks vuur tijdens een zeeslag

 

Met dit nieuwe wapen was de dreiging voor Constantinopel even afgewend, maar het gevaar van moslimaanvallen bleef sindsdien bestaan en bedreigde voortaan de scheepvaart in het hele Middellandse Zeegebied. Dat hierdoor ook de handel schade ondervond, ligt voor de hand – meer en meer moest het transport van goederen over land gebeuren waar de wegen nog slecht waren. Ontsluiting van die noordelijke delen van het rijk via verbete

ring van wegen, bruggen en bergpassen werd dus actiepunt nummer één van de zakenlieden en bestuurders van het rijk. Elk nadeel heeft zijn voordeel, zou Johan Cruyf gezegd hebben.

Ook in het westen vond een trek naar het noorden plaats – daar niet alleen omdat de zee door moslimpiraten onveilig werd gemaakt, maar ook omdat de nieuwe Germaanse bestuurders van oorsprong daar vandaan kwamen en er zich thuis voelden. Van Italië verplaatste het centrum van de macht zich zo geleidelijk naar het stamgebied van de Franken in het noordoosten van het tegenwoordige Frankrijk, terwijl zich in het midden van Europa een lange en brede strook van zelfstandige Germaanse stamgebieden vormde van Napels tot aan het uiterste noorden van het tegenwoordige Duitsland, waaruit de Italiaanse stadstaten en de Duitse ‘Länder’ zijn ontstaan.

Ook nu nog is Duitsland een federatie (verbond) van landsdelen die voor een aantal zaken zelfbestuur hebben. Pas in 1871 werd Duitsland voor de buitenwereld één geheel, maar intern zijn oude afspraken blijven bestaan. Ons eigen land werd eveneens pas een eenheid toen dat militair nodig was in de 80-jarige oorlog tegen Spanje: tot die tijd waren de provincies net zo zelfstandig als de Duitse Länder. Met Italië was het nog ingewikkelder om tot een eenheid te komen: daar hadden de verschillende stadstaten (Florence, Genua, Milaan, Venetië etc.) zo’n machtspositie opgebouwd dat geen staat belang had bij een dergelijke eenheid. Ook hier duurde het daarom tot 1870 voordat via een revolutie Italië een zelfstandig land werd. Tijdens de Renaissance (15e , 16e, , 17e eeuw) waren de vorsten van die stadstaten veel rijker en welvarender dan welk koningshuis dan ook, dus waarom zouden ze zich aan een centraal bestuur onderwerpen?

 

Het was deze verdeelde landkaart van Europa die zich na de ineenstorting van het west Romeinse rijk aan het eind van de 5e eeuw al was begonnen af te tekenen: overal hadden zich stammen gevestigd die er hun eigen gebruiken op na hielden en hun woongebied ten koste van andere volkeren probeerden uit te breiden. Van enig centraal gezag was toen geen sprake meer geweest: er zou trouwens niemand meer naar geluisterd hebben. Het enige middelpunt dat nog enigszins zou kunnen functioneren als basis voor gemeenschappelijk bestuur, was nog steeds het oude Rome, waarvan iedereen toch op zijn minst nog een idee had als ooit een belangrijke stad. Maar de stad was verwaarloosd en wie het zich kon permitteren, vertrok naar betere streken: er zijn berichten dat op het oude Forum Romanum, ooit het centrum van de Romeinse macht, de koeien graasden en de oude monumenten werden afgebroken om met de stenen de huizen te repareren.

In Rome zetelde geen keizer meer, maar wel de paus, die zijn best deed om het christendom verder te verbreiden maar in de praktijk kwam hij niet veel verder dan de verdediging van zijn eigen grondgebied, het Vaticaan, tegen de onderling vechtende Germaanse hertogen; hij kwam eigenlijk helemaal niet toe aan zijn functie als geestelijk leider van de christenheid in het westen. Er waren goede en slechte pausen die elkaar opvolgden – meestal wist iemand van de vechtende partijen wel een geschikte kandidaat, die vervolgens wel precies moest doen wat de hertogen (eigenlijk krijgsheren) van hem verwachtten. Over een bij uitzondering erg goede paus, Gregorius de Grote, komen we verderop in dit hoofdstuk nog terug, maar voor de rest waren het angsthazen (wat je ze trouwens in hun situatie niet eens kwalijk kunt nemen).

 

Pas tegen 800 leek de paus van dat moment, Leo, de boel weer enigszins onder controle te krijgen en dat alleen nog maar omdat er een sterke Frankische koning op het toneel was verschenen die, naar hij hoopte, de oude Romeinse eenheid weer zou kunnen herstellen. Die koning was Karel de Grote, de sterke man van een nieuw koningsgeslacht dat na een serie krachteloze en machteloze koningen aan de macht was gekomen. Deze Karel had zijn persoonlijke militaire kwaliteiten bewezen in veldtochten tegen de moslimlegers die hij uit Zuid Frankrijk naar Spanje teruggejaagd had, en tegen de Magyaren (Hongaren), een Aziatische stam die vanuit het Donaugebied het westen bedreigde. Geen wonder dat de paus zijn hoop op deze koning vestigde en hem in 800 naar het kerstfeest in Rome lokte om hem daar officieel tot keizer te kronen. Wat vond Karel zelf van dat idee?

Karel was helemaal niet bezig met de gedachte aan het keizerschap: hij had het nog druk genoeg binnen zijn eigen machtsgebied. Na het afzetten van de Romeinse keizer was het voor iedereen in het rijk logisch geweest dat de titel van keizer in naam weer was teruggegaan naar de Byzantijnse keizer in Constantinopel en geen stamhoofd had het zijn hoofd gehaald om die titel voor zichzelf op te eisen. Die keizer zat ver weg en de nieuwe volkeren in het westen lagen geen seconde wakker van een hogere functie dan koning. Dat was al moeilijk genoeg.

De nog heidense stam der Franken was tijdens de grote volksverhuizingen het Romeinse rijk binnengedrongen en had zich min of meer aan de Romeinse stijl van besturen aangepast, net zoals de Ostrogothen dat in Italië en de Visigothen in Spanje hadden gedaan. Samen met de Galliërs in de Romeinse gebieden waren de Franken rond 500 onder hun koning Clovis tot het christendom overgegaan. Ze hadden monniken in dienst genomen om hun secretariaat en administratie te regelen – zelf konden zij niet lezen of schrijven, daar zagen zij op neer: dat was iets voor vrouwen of boekenwurmen, zij hielden het liever op knokken en feestvieren.

 

Karel de Grote

 

Einhard, de biograaf (levensbeschrijver) van Karel de Grote, schrijft dat Karel volkomen verrast was toen de paus in 800 bij het kerstfeest in Rome hem de keizerskroon wilde opzetten. Volgens hem pakte Karel meteen de kroon uit zijn handen en zette hem zelf op zijn hoofd – de paus was toen nog zo’n onbetekenende figuur in het onderling verdeelde Italië, dat Karel die hoge eer zeker niet door zo’n slappeling aangereikt wilde krijgen. Het was duidelijk voor de omstanders dat de paus zich op die manier van de militaire steun van Karel wilde verzekeren bij zijn eigen strijd om de macht met de plaatselijke Italiaanse leiders van die tijd, en daar zag Karel helemaal niets in. Hij voelde echter wel dat hij door de kroon te accepteren, een zware verplichting op zich nam en toen hij die eenmaal had aanvaard door hem zelf op zijn hoofd te zetten, wilde hij er ook het beste van maken. Zo moet het ongeveer gegaan zijn, maar het fijne weten we er natuurlijk niet van. We hebben alleen de verslagen van Einhard, zijn hofbiograaf en die schreef alleen maar positieve zaken op, anders lag hij er uit. Wel weten we dat Karel nooit meer in Rome terug geweest is, dus echt leuk heeft hij die stunt zeker niet gevonden.

 

Zo kwam er weer een westerse keizer als collega van de Oost-Romeinse keizer, al was het dit keer een Germaans vorst die geen boodschap aan het verdorven en verwaarloosde Rome had en zijn regering liever in Keulen en Aken vestigde, het gebied waar de Franken oorspronkelijk vandaan kwamen. In het verleden waren die steden, net als Trier, Maastricht en Wenen, Romeinse legerplaatsen langs de oude grenzen geweest: nu werden zij stedelijke bestuurscentra. Van daar uit begon Karel zijn machtsgebied naar het noorden uit te breiden: er woonden nog steeds heidense Germaanse stammen die zich tot het uiterste verweerden om hun zelfstandigheid te behouden maar Karel was vast besloten om, nu hij eenmaal keizer was, van zijn rijk een centraal bestuurd machtsgebied te maken. Vooral tegen de Saksen was de strijd hard: volgens een kroniek uit die tijd vielen er duizenden slachtoffers voordat zij zich overgaven.

Om de eenheid van het enorme rijk in stand te houden, besloot Karel om van het oude Rome nu de geestelijke hoofdstad van een christelijk rijk te maken. De paus was toch helemaal van hem afhankelijk en zou dus zou precies doen wat hij hem opdroeg. De naam van dit christelijke keizerrijk werd het Heilige Roomse rijk: heilig vanwege het christelijke karakter van die oude en toch ook weer helemaal nieuwe eenheidsstaat, en Rooms om via de oude naam Rome die traditionele eenheid te herbevestigen. Hij begreep dat die geestelijke macht minstens zo belangrijk was als de macht van het zwaard om zijn uit zoveel stammen samengestelde Heilige Roomse rijk bij elkaar te houden; daarom gaf hij voorrang aan het bekeren van de heidense volkeren in het noorden. Als die eenmaal tot het christendom bekeerd zouden zijn, zouden zij zich als vanzelf ook wel onder zijn christelijk bestuur willen stellen, was zijn gedachte.

 

Ook in het oosten, vanuit Constantinopel, waren bisschoppen en monniken op dat idee gekomen, zodat tussen 700 en 1000 vrijwel het hele noorden van Europa gekerstend (tot het christendom bekeerd) werd. Missionarissen (zendelingen) van beide kanten trokken door de meest onherbergzame streken om er de mensen van hun heidense geloof af te krijgen en de leer van Christus te verkondigen – in onze gebieden was het Bonifatius die zelfs vermoord werd toen hij de Friese heidenen wilde laten zien dat hun heidense goden hem niets deden toen hij een zogenaamd heilige boom omhakte.

Dat was natuurlijk wel vragen om moeilijkheden – niet alle missionarissen gingen zo te werk, de meeste probeerden juist zoveel mogelijk aan te sluiten bij plaatselijke gebruiken, zoals ooit paus Gregorius de Grote de bekeringsbeweging had geleerd. Deze paus, die leefde omstreeks 600, was één van de weinige geweest die wel wat te zeggen had gehad en daarom dus ook de Grote genoemd wordt in de geschiedenis. Van deze hele geschiedenisperiode hoef je voor het verhaal over Sint Nicolaas eigenlijk maar drie grote namen te onthouden: keizer Constantijn de Grote rond 300, paus Gregorius de Grote circa 600 en keizer Karel de Grote vanaf 800.

Dat waren de drie mannen die niet voor niets de Grote heten en zonder welke ook Nicolaas nooit een wereldberoemde heilige zou zijn geworden. De eerste maakte het hele Romeinse rijk officieel tot christelijke eenheid, Gregorius was degene die zijn missionarissen er op uit stuurde om tot in de verste uithoeken de heidenen voor dat nieuwe geloof te winnen, en Karel de Grote zorgde op zijn beurt voor een stabiele Europese eenheid met het zwaard in de ene en het geloof in zijn andere hand. Het is dus wel terecht dat hij, Karel de Grote, als de vader van het moderne Europa wordt beschouwd: voor het eerst in de geschiedenis van het continent lag het centrum niet meer in de Middellandse Zee maar was het een ‘landmacht’ geworden met een gemeenschappelijke cultuur die tot op de dag van vandaag door iedere Europeaan als Europees wordt gevoeld en beleefd.

 

Zo maakte Europa zich los van haar ontstaansgeschiedenis in het Middellandse Zeegebied en droeg zij de oostelijke en zuidelijke delen van het ooit zo grote Romeinse rijk noodgedwongen over aan die nieuwe macht, de islam, die haar eigen bloeiperiode startte in het Spaanse Andalusië met de steden Cordoba, Sevilla en Granada in het westen, en met Bagdad en Damascus in het midden oosten waar voortaan alle luxe van de wereld te vinden was. Niet dat Constantinopel ineens niet meer meetelde, maar het verloor wel degelijk aan invloed en dus ook aan inkomen, wat zijn weerslag had op het levenspeil van de bewoners. Net zoals vijf eeuwen daarvoor Rome aan haar ondergang was begonnen, eerst ongemerkt, maar geleidelijk steeds duidelijker, zo zette vanaf de 8e eeuw ook voor Constantinopel de neergang in. Karel de Grote begon een steeds grotere rol te spelen op het wereldtoneel; hij onderhield niet alleen contact met de Byzantijnse keizer, maar ook met de kalief van Bagdad, die hem zelfs een levende olifant schonk – een hele gebeurtenis, die destijds in alle kronieken vermeld werd.

 

                                                                                                         * * *